Het eerste deel betreft wederom de bevoegdheid in het huwelijksvermogensrecht en dat wordt beheerst door de Nederlandse commune bevoegdheidsregels (1-14 Rv)

Het tweede deel is het toepasselijke recht bij het huwelijksvermogensrecht en dat is zeer gecompliceerd van aard, aangezien er meerdere verdragen van toepassing kunnen zijn, afhankelijk van de trouwdatum en ter aanvulling bestaat er jurisprudentie. Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV78) is in samenhang met afdeling 3, titel 3 van boek 10 (zie 10:52) van toepassing indien de trouwdatum ligt na 1 september 1992. Op dit moment zijn er drie partijen bij aangesloten, te weten Nederland, Frankrijk en Luxemburg. Echter op grond van artikel 42, boek 10 Burgerlijk Wetboek zijn voor het toepasselijk recht de bepalingen sowieso van toepassing van het HHV78. Nederland heeft de verklaring van artikel 5 afgelegd en dat betekent dat het huwelijksvermogensregime zonder rechtskeuze, in beginsel wordt geregeld door Nederlands recht. Behoudens in het geval van artikel 5 lid 2 of artikel 7 lid 2 van het HHV78, anders geldt artikel 10:43 indien partijen beiden ten tijde van de sluiting van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door Nederlands recht, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten. Voor huwelijken gesloten na 1 september 1992 geldt op grond van artikel 3 HHV78 het navolgende:

Er mag op grond van lid 1 een rechtskeuze uitgebracht worden voor het huwelijk en op grond van lid 2 wel voor de volgende rechtstelsels;

  • het recht van het land waarvan beide of één der partijen de nationaliteit heeft;
  • het recht van het land waar beide of één der partijen woont;
  • het recht van het land waar beide of één der partijen direct na huwelijk gaat wonen.

Let op: een uitzondering kan gemaakt worden voor onroerende zaken i.v.m. dwingende regelgeving van sommige landen. Een rechtskeuze kan ook tijdens huwelijk worden gemaakt op grond van artikel 6 HHV78. Indien er geen rechtskeuze is uitgebracht geldt op grond van artikel 4 de navolgende aanknopingsladder:

Het recht geldt van het land waar partijen hun eerste verblijfplaats hebben na huwelijkssluiting.

Een uitzondering op het voorgaande doet zich voor wanneer partijen een gemeenschappelijke nationaliteit hebben en het aangesloten verdragsland een nationaliteitsland is. De vraag of een aangesloten verdragsland een nationaliteitsland of woonplaatsland is, kan opgezocht worden in het verdrag. Echter deze uitzonderingssituatie op het eerste streepje geldt weer niet indien partijen voor vijf jaar woonachtig zijn in een woonplaatsland. Indien partijen de gemeenschappelijke nationaliteit hebben en zich gaan vestigen in een nationaliteitsland dan is de gemeenschappelijke nationaliteit doorslaggevend. Indien er geen sprake is van een gemeenschappelijke woonplaats/nationaliteit dan is het recht van het land van toepassing waarmee het huwelijksvermogen het nauwst mee is verbonden.

Let op: zonder rechtskeuze kan op grond van artikel 7 tijdens de duur van het huwelijk het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime veranderen. Indien de woonplaats/nationaliteit veranderd maar ook indien partijen langer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats aldaar hebben.

Voor huwelijken gesloten voor 23 augustus 1977 geldt het oude verdrag van 1905 indien de man op de trouwdag de nationaliteit had van één van de landen die bij het verdrag was aangesloten. Op dit moment zijn Italië, Portugal en Roemenie nog partijen bij het verdrag.

Het toepasselijk recht wordt geregeerd door de nationaliteit van de man op het moment dat hij trouwt.

Indien er een rechtskeuze is uitgebracht na 23 augustus 1977 dan wordt deze keuze in beginsel als geldig erkend. Dit vloeit voort uit artikel 10:53 BW.

Na de opzegging door Nederland op 23 augustus 1977,  en zonder een opgegeven rechtskeuze door partijen heeft de Hoge Raad in een arrest van 10 december 1976 een aanknopingsladder gecreëerd voor het toepasselijke recht, en wel de navolgende:

  • op het moment van trouwen geldt het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit;
  • het recht van het land waar partijen hun eerste gewone verblijfplaats hadden na huwelijkssluiting;
  • geen gemeenschappelijke nationaliteit/verblijfplaats dan het recht waar partijen de nauwste band mee hebben.